-
1 sap
n. vocht; spint; sufferd, sul (slang); kracht; energie; iemand die besnijdt--------v. ondermijnen; slapmaken; moemakensap1[ sæp] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 levenskracht ⇒ energie, vitaliteit♦voorbeelden:————————sap2〈werkwoord; sapped〉1 aftappen 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ sap onttrekken aan; 〈 figuurlijk〉 levenskracht onttrekken aan, uitputten -
2 the sap of youth
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский